Eerste Gouds oorlogsslachtoffer: Meer dan driekwart eeuw geleden stierf Dries Steenbeek op 12 mei 1940
Door: Hans Suijs
Hij werd door een beroeps sergeant of wachtmeester in opdracht van sergeant-majoor-intructeur H de Leeuw in Breda in de rug geschoten. Pas op 10 april 2001 ontving zijn weduwe verontschuldigingen van de toenmalige minister van Defensie, terwijl al in 1970 naar aanleiding van kamervragen duidelijk was geworden dat zijn executie onrechtmatig was geweest.
Dries Steenbeek was lid van het 27e regiment infanterie, mogelijk zelfs van bataljon I hiervan, gezien zijn inkwartiering in Neerkant. (zie paarse ster op kaartje)
De eerste verdedigingslinie was de grens tussen Nederland en Duitsland, maar die stelde niet veel voor. De tweede was de rivier de Maas (in blauw rechts aangegeven). Ook hier was er niet sprake van een werkelijke verdedigingslinie. Het beperkte zich veelal tot het opblazen van briuggen en het verhinderen dat er snel nieuwe werden aangelegd. De groene lijn was wel degelijk een echte verdedigingslinie met loopgraven en kazematten. Het terrein voor deze verdedigingslinie bestond voor een groot deel uit drassige veengebieden met soms een kanaal vlak voor de kazematten
Het 27ste en 30ste Regiment Infanterie ieder bestaande uit drie bataljons was al in april 1939 – september 1939 opgeroepen. Deze zes bataljons vormden het echte oorspronkelijke Peelleger. Zij bouwden de loopgraven en andere verdedigingswerken langs de gehele linie van af de Maas in het Noorden tot aan Weert in het Zuiden. (Dit is tevens een mogelijke verklaring voor de inkwartiering van Steenbeek in Neerkant in 1939 of begin 1940.)
Andere bataljons infanterie werden pas in 1940 aan deze zes toegevoegd in de loop van de tijd tot aan mei 1940. Het was een rattjetoe aan eenheden, ieder met een eigen commandostructuur. De verdediging werd in vakken verdeeld (van noord naar zuid: Schaik, Erp, Bakel en Asten). Deze indeling zorgde voor een merkwaardige communicatie. die liep altijd via het achterland. (organisatorisch verticaal). In Eindhoven zat het oppercommando.
Uiteraard was het effectiever geweest wanneer men vooral met naburige bataljons zou kunnen communiceren, maar veldtelefoons waren niet aangelegd. En dan nog het volgende: de lijnen liepen via het gewone geschakelde telefoonnet. Dit alles zorgde voor lange wachttijden en veel verwarring.
De totale sterkte kwam op het laatst uit op 23 bataljons, waarbij slechts één artillerie bataljon met kanonnen uit 1860! De soldaten verkeerden in de veronderstelling dat zij tot de laatste man moesten vechten, terwijl de opperbevelhebber van het totale Nederlandse leger de versterkingen achter deze linie al terug liet keren naar de ‘Vesting Holland’. Toch was de sterkte niet onbeduidend. Ze was gelijk aan ongeveer de helft van het toale Nederlandse leger (ca 120.000 man lag in de Peel-Raamstelling) Hoewel het totaal vanuit Eindhoven werd aangestuurd, lag het hoofdkwartier van 27 R.I. in Deurne in het Vak Bakel. De hoogste legerleiding hield er rekening mee dat deze Peel-Raamstelling niet houdbaar was.
Dag één vrijdag 10 mei 1940
Op de eerste dag hadden de Duitsers bij verrassing en verkleed als marechaussees de brug bij Gennep weten te veroveren. Hierna was een pantsertrein met een bataljon infanterie richting het westen gestuurd en reed ongehinderd door de Peellinie heen. (zie rood-zwarte stippellijn op de eerste tekening). De “asperges” (stalen schuin rechtop geplaatste rails in beton gegoten) waren nog niet op de spoorlijn aangebracht. Hoewel een gemotoriseerde eenheid huzaren vanuit ‘s-Hertogenbosch de helft van de Duitsers weer terugjoeg, bleef deze opening in Vak Schaik een zwakke plek.
De totale Peel-Raamstelling kreeg al op het begin van de avond van de eerste oorlogsdag op vrijdag 10 mei 1940, de opdracht de stellingen te ontruimen en zich terug te trekken achter de linie van de Zuid-Willemsvaart. Zwaar wapentuig, zoals mitrailleurs en soms ook munitie bleven achter.
Dag twee zaterdag 11 mei 1940
Aan de ZW vaart waren echter geen kazematten en loopgraven. De voorbereidingen waren op dit punt zeer onvoldoende geweest. Dat is nog steeds onbegrijpelijk. Ook lukte het niet om alle bruggen te laten springen. Omdat de troepen van het meest noordelijke vak Schaik niet bereikt konden worden en zich daardoor niet terugtrokken ontstond op 11 mei een gat in de verdediging bij Den Dungen. Hierdoor konden de Duitsers onder ‘s-Hertogenbosch langs door de Langstraat oprukken richting Moerdijk.
Aan het eind van die zaterdag moesten de Nederlandse troepen verder teruggetrokken worden. De terugtrekkende staf en officieren van o.a. 27 R.I. die ook de opdracht hadden gekregen terug te trekken richting Vesting Holland, liepen in de buurt van Waalwijk in een Duitse val en werden krijgsgevangen gemaakt. De meeste manschappen van 27 R.I. gingen langs Tilburg naar Breda.
Zij dachten dat zowel ten noorden (in de Langstraat) van als ten zuiden (in Noord België) van hun vluchtweg de Duitsers al waren doorgebroken.
Ondertussen bestookte de Luftwaffe de Nederlandse troepen op de weg tussen Tilburg en Breda. Dit vooral om de Franse troepen die zich in omgekeerde richting waren gaan bewegen, te hinderen. Gevolg: chaos alom.
De soldaten die zonder hun commanderende officieren slechts een ding wisten: “Terug naar de Vesting Holland”, maar ook wisten dat dit niet zou gaan lukken via ‘s-Hertogenbosch, omdat daar de Duitsers al omheen waren getrokken konden niet anders dan westwaarts en hopen via de Moerdijk nog terug te kunnen keren. Alle vluchtwegen waren immers nagenoeg afgesloten door de Duitsers. Velen probeerden vervolgens aan krijgsgevangenschap te ontkomen. Daarom hadden ze overals over hun kleding aangetrokken. Dat was niet juist volgens “de boekjes”.
Dag Drie zondag 12 mei 1940 (Eerste pinksterdag)
Twee van deze terugtrekkende soldaten; Joost van Wingerden uit Zwijndrecht en Dries Steenbeek uit Gouda werden omstreeks zes uur in de ochtend van de Eerste Pinksterdag door een sergeant-majoor-instructeur met een overal aangetroffen.
In zijn ogen was er sprake van het front ontvluchten ofwel desertie in plaats van het terugtrekken van de volledige troepenmacht van de voormalige Peel-Raamstelling.
Hendrikus Steenbeek
(Gouda 08-06-1908 – Breda 12-05-1940) [1]
Dries Steenbeek, timmerman [2] van beroep, werd vlak voor de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor dienstplicht (mobilisatie) in verband met de oorlogsdreiging. Hij werd ingedeeld bij het regiment 27RI (27e regiment Infanterie) dat in de Peellinie de opdracht kreeg de Duitsers zo lang mogelijk tegen te houden.
MOBILISATIE 1939 In 1939 werd in het parlement het debat gevoerd over een mogelijke herinvoering van de doodstraf voor (hoog- en land)verraders. Door de inval van de Duitsers in 1940 werd deze discussie vroegtijdig beëindigd. Echter, in de meidagen van 1940 werd bij de Grebbeberg door de Nederlandse autoriteiten een Nederlandse sergeant Chris Meijer wegens desertie door een krijgsraad ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. In Breda werden op diezelfde 12 mei 1940 twee soldaten, J. van Wingerden en H. Steenbeek, zonder voor een krijgsraad te zijn gebracht, doodgeschoten. Er zijn geen andere executies van Nederlandse militairen bekend. [3] |
MEIDAGEN 1940
Op zaterdagavond 11 mei 1940 doorbraken de Duitsers de Peellinie. Vele duizenden gevluchte Nederlandse soldaten trokken via Tilburg richting Breda. Het was een wanordelijke terugtocht. Velen droegen geleende burgerkleding over hun uniform, om aan Duitse gevangenschap te ontkomen.
De burgemeester van Capelle en een plaatselijke elctricien hielpen hen en vormden daarbij de basis van de latere verzetsgroep André. Zij hielpen met enkele anderen vele soldaten ontsnappen via de Biesbos.[4] In Breda werden ze overal ondergebracht. In kazernes, bij particulieren vooral in de Duivelsbruglaan, de Baronielaan en in Boelmeer en zelfs tot in de stadhuiskerlder. [5] Grote troepen belandden in het Mastbos. Er was voor hen geen verzorging, zelfs geen voeding. [6]
ARRESTATIE OP EERSTE PINKSTERDAG 12 MEI 1940
Omstreeks 5 à 6 uur in de morgen van de Eerste Pinksterdag (12 mei) kwam de sergeant-majoor-instructeur H. de Leeuw in de Brugstraat twee soldaten tegen in burgerkledij. Het waren de Goudse timmerman Dries Steenbeek (31) en de 20-jarige Joost van Wingerden uit Zwijndrecht. Hij zag hen aan voor deserteurs aan en arresteerde ze. Ze gingen in de richting van het politiebureau aan de Veemarktstraat.
Leden van het Bredase politiekorps probeerden de sergeant-majoor te bewegen de terechtstelling van de twee soldaten uit te stellen, totdat een krijgsraad in rustiger omstandigheden een vonnis zou kunnen vellen. De Leeuw liet zich echter niet overreden. [7] Zich beroepend op het oorlogsrecht, liet hij ze op de binnenplaats door een beroepssergeant standrechtelijk in de rug schieten. De ongehuwde Joost Van Wingerden stierf vrijwel meteen. Dries Steenbeek was dodelijk gewond.
Hij werd door Dr. Vonno samen met een verpleegster en een verpleger van het Nederlandsche Rode Kruis overgebracht naar het Diaconessenhuis in Breda. In de middag is hij overgebracht naar het Sint Ignatiusziekenhuis in Breda, waar hij kort nadien aan zijn verwondingen overleed. [8].
Na de terechtstelling zijn de pastoor van de Sint Jan parochie in Breda en een kapelaan bij de gefusilleerden geweest. [9] De lichamen van de militairen zijn destijds ter aarde besteld op de begraafplaats Zuylen aan de Haagweg te Breda. Zes weken later werden de stoffelijke resten opgegraven en overgebracht naar de woonplaatsen van de gefusilleerden. Dries Steenbeek liet een vrouw en twee dochtertjes: Marijke (11 jaar) en Betty (10 jaar) achter. [10]
EXECUTIE OF MOORD
“Ze hebben Dries doodgeschoten”, ging het dagenlang met ongeloof door de gelederen van ’t verslagen regiment. De burgemeester van Breda Van Slobbe, zelf een oud-militair, sprak over ‘moord’. In eerste instantie heeft hij, toen hij na de chaos van de meidagen van de fusillade hoorde, opdracht gegeven onmiddellijk overlijdensakten op te maken van de slachtoffers. Hierin stond vermeld: “Doodsoorzaak onbekend”. [11]
De burgemeester heeft het overlijden van de militairen op deze manier officieel laten vastleggen, vooral omdat hij rekening hield met de mogelijkheid dat de fusillade als “moord” zou kunnen worden aangemerkt. Daar was alle reden voor. Immers Breda lag op dat moment niet aan het front terwijl er toch standrechtelijk werd gehandeld. Maar er was nog meer mis bij deze executie:
- er was geen vonnis van een krijsraad.
- tussen vonnis en executie zaten niet de twee voorgeschreven etmalen. tussen arrestatie en executie zaten slechts enkele uren.
- het executiepeloton bestond uit één man in plaats van het voorgeschreven aantal van minimaal 12 soldaten voor een executiepeloton. Er waren meer dan voldoende soldaten voorhanden.
- Er is in de rug geschoten, terwijl men van voren (al dan niet met blinddoek) dient te worden geëxecuteerd.
- Er is geen genadeschot gegeven, terwijl duidelijk was dat Steenbeek dodelijk gewond was, maar nog leefde.
- Er kloppen hoogstwaarschijnlijk nog meerdere zaken niet, zoals tijd voor afscheidsbrieven, geestelijke bijstand en “laatste woord”.
- Het in stilte op een binnentuin van het politiebureau executeren kan onmogelijk uitgelegd worden als “Een voorbeeld willen stellen”
Proces Verbaal van de executie [12]
POLITIE BREDA
No. 2017
RAPPORT
Met betrekking tot de fusilleering van twee Hollandsche soldaten in den tuin van het Bureau van Politie, kan ik , Leonardus VOOGT, Hoofdagent van Politie te Breda en onbezoldigd Rijksveldwachter, na ingesteld onderzoek het navolgende rapporteeren:
In den voormiddag van den Eersten Pinksterdag (12 Mei 1940) omstreeks zes uur, bracht een sergeant-majoor, vermoedelijk genaamd De LEEUW, en een onbekend gebleven soldaat, beiden van het Nederlandsch Leger (onderdeel onbekend) twee in burger gekleede manspersonen aan het Bureau, welke personen volgens de verklaring van dien sergeant-majoor waren gedeserteerd en door hem herkend als tot zijn onderdeel behoorende.
Op last van dien sergeant-majoor zijn de beide deserteurs naar den tuin achter het Bureau geleid en aldaar door den onbekende gebleven soldaat gefusilleerd (ieder door geweerschot in den rug).
Een der deserteurs was onmiddellijk dood ; het lijk werd dienzelfden morgen overgebracht naar het Diaconessenhuis en is vandaar op 15 Mei 1940 op de Protestantsche begraafplaats Zuijlen te Princenhage begraven. Op 6 Juni 1940 is dit lijk opgegraven nen na bekisting opnieuw ter aarde besteld. De persoon is geïdentificeerd te zijn genaamd:
JOOST DIRK VAN W I N G E R D E N, dienstplichtig soldaat, geboren te Zwijndrecht, 3 Februari 1920, wonende aldaar Kerkstraat 14.
De tweede deserteur leefde nog en is door Dr. Vonno met behulp van een verpleegster en een verpleger van het Nederlandsche Roode Kruis overgebracht naar het Diaconessenhuis, vanwaar hij dienzelfden middag werd overgebracht naar het St. Ignatiusziekenhuis te Brada, alwaar hij in den middag van 12 mei 1940 is overleden. Hij bleek genaamd te zijn:
HENDRIKUS S T E E N B E E K, dienstplichtig soldaat, geboren te Gouda, 8 Juni 1908, wonende aldaar Houtmansgracht 48.
Na op 15 Mei voorloopig zonder kist , in den tuin van het St. Ignar\tiusziekenhuis te zijn begraven, is Steenbeek Daar op 6 Juni opgegraven en na bekisting ter aarde gesteld op de Protestantsche begraafplaats Zuijlen te Princenhage.
DE HOOFDAGENT VAN POLITIE,
Breda, 1 Juni 1940
Op 18 juni stuurt de burgemeester van Breda dit rapport door naar het waarnemend . Hoofd van het Departement van Defensie te ’s-Gravenhage met de volgende woorden:
Ingesloten heb ik de eer U te doen toekomen een afschrift van een rapport van den hoofdagent van politie Voogt, alhier, betreffende de Terechtstelling van 2 militairen van het Nederlandsche leger in den tuin van het politiebureau alhier op 1sten Pinksterdag 1940.
Toen dit rapport mij bereikte, is opdracht gegeven, terstond alle gegevens onder politie-ambtenaren te verzamelen, die met betrekking tot deze zaak te verkrijgen zouden zijn, aangezien het geheele verloop dezer aangelegenheid, met name het optreden van den in het rapport genoemden sergeant-majoor, mij eigenaardig voorkwam. Ik heb de eer het rapport in afschrift in uw handen te stellen, het aan uw beleid overlatende, wat naar Uwe meening ter zake dient te geschieden.
Onderzoek departementen Defensie en Justitie tijdens de bezetting
De Militaire Justitie begon een onderzoek, maar was toen kennelijk niet in staat de uitvoerder van de executie op te sporen. Ondanks de bezetting kon de Militaire Justitie nog gewoon functioneren. Er waren nog Krijgsraden voor de Landmacht in ‘s-Gravenhage en Utrecht. Het onderzoek naar de toedracht van de executie van Steenbeek was nog niet afgerond toen op 20 oktober 1940 de militaire gerechten door de bezetter werden opgeheven.
De bezetter wilde wel dat er door een commissie snel een besluit werd genomen welke zaken nog om een gerechtelijke afronding vroegen en welke zaken konden worden geseponeerd. Ruim 1300 van de ca 1800 strafzaken (allerlei soorten vergrijpen) zijn toen geseponeerd. Een deel van de overige zaken zijn op een andere manier nog behandeld, maar na 31 december 1942 werd er niet meer vervolgd.
Bronnen:
V2013-08-15a dl 3 Brief d.d. 18 juni 1940 van burgemeester Slobbe aan het departement van Defensie
V2013-08-15a dl 4 Overzicht van in overheidsarchieven aangetroffen gegevens
V2014-12-24cUit het blad “Terugblik” van de Documentatiegroep 1940-45 over executies van Nederlandse militairen tijdens de meidagen van 1940. par. 2 V2014-12-24cUit het blad “Terugblik” van de Documentatiegroep 1940-45 over executies van Nederlandse militairen tijdens de meidagen van 1940. par. 2
De volgende tekst zal dan ook geen verbazing wekken. In december 1940 werd dit bericht aan de Secretaris Generaal van het departement van Justitie gezonden:
“Het den sergeant-majoor-instructeur ten laste gelegde feit is wel zeer ernstig. Hij gaf n.l. opdracht twee soldaten neer te schieten. Echter hadden deze soldaten op 12 Mei j.l.dus midden in den oorlog en vrijwel midden in het gevecht, zich van hunne militaire uniform ontdaan en zich in burgerkleding gestoken. De beklaagde (de sergeant-majoor) heeft eerst nog getracht contact te krijgen met zijn garnizoenscommandant, hetgeen hem niet gelukte. Op het garnizoensbureau trof hij niemand aan. De commissie is eenstemmig van mening, dat hij toen datgene heeft gedaan datgene wat men onder de gegeven omstandigheden van een de verantwoording dragend , militair, een flink soldaat en een goed vaderlander, mocht verwachten.
Desertie Tijdens de gehele Tweede Wereldoorlog werd slechts één soldaat van de Amerikaanse en Britse legers in Europa geëxecuteerd, terwijl naar schatting ca 50.000 Amerikaanse en ca 100.000 Britse soldaten zijn gedeserteerd. Hoewel er vele duizenden door een Krijgsraad voor desertie zijn veroordeeld is alleen de 24-jarige “Eddie” Slovik ter dood gebracht. Hij was op 9 oktober 1944 gedeserteerd en door een krijgsraad schuldig bevonden. Het gratieverzoek werd door generaal Eisenhouwer (plaatsvervangend voor de president) afgewezen. Op 31 januari 1945 werd hij te Sainte-Marie-aux-Mines (Fr) door een vuurpeloton ter dood gebracht. Zijn laatste woorden: “Zij schieten me niet dood vanwege mijn desertie, immers dat deden duizenden soldaten. Ze willen een voorbeeld stellen en kiezen mij omdat ik al eerder veroordeeld was. Voor het stelen van brood en kauwgum op 12-jarige leeftijd.”Na de executie werd hij begraven tussen 95 wegens verkrachting en moord ter dood veroordeelde en geëxecuteerde soldaten. De executie werd geheim gehouden (ook voor zijn vrouw) tot in 1948 een journalist het ontdekte. In Nederland zijn in de eerste dagen van de oorlog drie soldaten ( C. Meijers, J. van Wingerden en H. Steenbeek) geëxecuteerd: In alle gevallen deugden de procedures niet, zo is door de ministers van Justitie en Defensie in 1970 vastgesteld. [13] [14] |
Direct na de oorlog
De sergeant-majoor-instructeur, die opdracht gaf tot de executie, heeft na de oorlog nog enige jaren gediend. Zijn politieke gezindheid tijdens de oorlogsjaren was goed geweest. Na “Dolle dinsdag” (5 september 1944) werden in het hele land vanuit Londen voormalig officieren benoemd tot commandanten van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Ook deze sergeant-majoor heeft in die periode verdienstelijk werk verricht.
N.B. De soldaat-schutter wordt in het ene geval als “soldaat” betiteld, terwijl in andere rapportages sprake is van een wachtmeester of van een (bereoeps-)sergeant.
Na de oorlog heeft de Marechaussee, zo werd in 1970 aan de redactie van De Stem door oud-politiefunctionarissen bevestigd, opnieuw gepoogd een onderzoek in te stellen naar het voorgevallene. Voor zover bekend zijn tegen de beroepssergeant, die zei een opdracht te hebben gekregen de twee militairen dood te schieten, geen maatregelen genomen. Ook zijn identiteit is in de toen verstrekte stukken niet genoemd. [15]
Het Militair Gerechtshof is pas op 2 november 1946 opnieuw geïnstalleerd.
Het kwam toen niet meer tot een verdere vervolging in nog niet afgedane militaire strafzaken uit het begin van de oorlogsjaren. Evenmin was er sprake van het heropenen van de geseponeerde zaak Steenbeek. Het was ook bijzonder moeilijk aangezien de archieven van het gerechtshof (krijgsraden) evenals dat van het Vredegerechtshof, bij het grote bombardement van het Bezuidenhout en het Korte Voorhout op 3 maart 1945 verloren waren gegaan.
Opnieuw aandacht in 1970
Hoewel direct na de oorlog nog aangenomen werd dat de voor de executie verantwoordelijk sergeant-majoor niet “wederrechterlijk” had gehandeld, was het oordeel in de maatschappij in 1970 toch duidelijk anders. Toen verscheen deel 3 van de boeken van Lou de Jong, maar ook een “gekleurd” boek van J.F.A. Boer over het geval C. Meijer. Terecht viel men over de instructies van de commandant van het veldleger luitenant-generaal Van Voorst tot Voorst, vlak voor en vlak na de inval waarin sterk gepleit werd het standrecht toe te passen. Vooral de onder zijn commando staande generaal Harberts maakte het bont met zijn uitdrukkelijke instructies op 10 mei (Grebbeberglinie) om het standrecht voor allerlei onoirbare zaken te gebruiken. Zijn baas, de commandant van het Veldleger, relativeerde deze uitspraken onmiddellijk. [16]
Twee dagen later echter hield deze generaal Harberts echter vlak voor de berechting van soldaat C. Meijer nog een vurig pleidooi voor de krijgsraad om deze zwaar te straffen. Een onoirbare beïnvloeding zou later worden geoordeeld. [17] Harberts liet de executie onmiddellijk diezelfde diezelfde dag voltrekken als waarschuwing. Volgens de wet had hij twee dagen moeten wachten. De volgende dag was de generaal totaal uitgeput en het overzicht kwijt. Hij werd vervangen door een andere generaal.
Op 25 april 1970 zou de bejaarde Harberts in AVRO Televizier de feiten beamen en zeggen dat hij ‘de zaak-Meijer’ nu net zo zou aanpakken; het beïnvloeden van de krijgsraad gebeurde immers ‘in het belang van het vaderland’. ’s Avonds werd zijn huis belaagd door woedende oud-Grebbesoldaten. De volgende dag vluchtte Harberts naar Engeland. [18] In de zaak Meijer was overigens werkelijk sprake van desertie, daarover bestaat geen verschil van mening. Ten aanzien van Joost van Wingerden en H Steenbeek is sprake van vluchten in burgerkledij, iets wat zeer velen die dagen deden om aan Duits krijgsgevangenschap te ontkomen. Bovendien kon Meijers zich nog verdedigen, Van Wingerden en Steenkamp waren machteloos.
Dr. L. de Jong, die oorlogsgeschiedenis van Nederland vastlegde, zei in 1970 niet op de hoogte te zijn van de feiten van de executie van Van Wingerden en Steenbeek. De sectie Krijgsgeschiedenis in Den Haag had rond 1970 geen documenten voorhanden over deze zaak. [19]
Kamervragen (6 mei 1970) [20]
De hele commotie rond C. Meijer en in de marge Van Wingerden en Steenbeek waren voor het Tweede Kamerlid Lems (PvdA) genoeg reden om vragen te stellen aan de ministers. Den Toom (Defensie) en Polak (Justitie)
De twee belangrijkste vragen waren:
- Kan de Minister mededelen of er in de periode van 10 mei-14 mei 1940 dan wel kort daarna in Breda twee Nederlandse militairen op last van een Nederlandse militair zijn geëxecuteerd?
- Kan de bewindsman mededelen, indien althans vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, in hoeverre de beslissing en de uitvoering van deze executie strookten met het militair procesrecht?
De antwoorden d.d. 11-juni 1970:
- Op 12 mei 1940 zijn in Breda twee Nederlandse militairen op last van een Nederlands onderofficier doodgeschoten, omdat hij meende dat zij zich aan hun militaire verplichtingen hadden onttrokken. Ook in Moordrecht [21] heeft een dergelijke terechtstelling plaatsgevonden. Uit perspublikaties is de ondergetekenden gebleken, dat de indruk bestaat, dat de nagelaten betrekkingen geheel onverzorgd zijn achtergebleven. Dat is niet juist: de weduwen van twee der betrokkenen genieten een weduwenpensioen ten laste van het departement van defensie; de derde was ongehuwd. De pensioenen welke aan beide weduwen zijn toegekend, zijn even hoog als de pensioenen zouden zijn geweest, indien hun echtgenoten in de strijd met de vijand zouden zijn gesneuveld.
De ondergetekenden hebben een onderzoek gelast naar deze en mogelijk andere terechtstellingen die zich in de meidagen van 1940 hebben voorgedaan. Zij zullen te zijner tijd de resultaten van dat onderzoek aan de Kamer mededelen.
- De beslissing tot het doden van de in deze vraag bedoelde militairen en haar tenuitvoerlegging strookten niet met het militaire strafprocesrecht.
De latere resultaten van het onderzoek bevestigen de antwoorden van de ministers.
Arie Konings heeft zich altijd ingezet voor eerherstel van zijn kameraden en een gedenkteken bij het Bredase politiebureau. Hij vond die executie van zijn dienstmakkers zó onrechtvaardig, dat hij zich eenvoudig niet kon voorstellen, dat die fout níet rechtgezet zou worden. Op 12 mei 2010, zeventig jaar na dato, stond diens zoon Chris Konings uit Drachten opnieuw op de plek waar wijlen zijn vader hem jaarlijks mee naartoe nam. De zoon, in januari ’40 geboren, reisde die week langs de route die zijn vaders regiment (27RI) in die eerste oorlogsweek van 1940 aflegde: van de Peel, over Breda en door Zeeland naar De Panne (B). Het gedenkteken is er nooit gekomen.
Ook het 4 en 5 mei comité van Gouda heeft in 2001, op verzoek van iemand uit de omgeving van de familie, samen met de consul van de oorlogsgravenstichting in Gouda geholpen de zaak opnieuw onder de aandacht te brengen. [22]
Eindelijk erkenning van fouten
Op 10 april 2001 zond de toenmalige minister van Defensie een brief aan mevrouw C. Steenbeek-De Jong, de bejaarde weduwe van Dries Steenbeek.[23] In dezelfde tijd bezocht een medewerker van Defensie mevr. Steenbeek om mondeling de excuses over te brengen.
Een deel van de tekst van de brief:
Zeer geachte mevrouw Steenbeek,
Elk jaar staat op 4 mei de Nederlandse samenleving een ogenblik stil. In alle delen van het Koninkrijk worden dan de slachtoffers van het oorlogsgeweld herdacht en gaan de gedachten uit naar hen die het hoogste offer brachten. Bij het betuigen van dit nationaal respect denken wij ook aan de naaste familieleden – de vrouwen, kinderen, ouders, broers en zusters – die vaak lang in onzekerheid verkeerden over het lot van hun dierbare en vervolgens het smartelijke verlies moesten verwerken.
De Duitse aanval op Nederland die op 10 mei 1940 begon, heeft bijzonder ingrijpende gevolgen voor uw leven en dat van uw kinderen gehad. In die chaotische oorlogsdagen verloor uw echtgenoot, Hendrikus Steenbeek die als gemobiliseerd militair het vaderland diende, in de vroege ochtend van 12 mei op de binnenplaats van het politiebureau te Breda het leven. In opdracht van een Nederlandse onderofficier die niet bestand bleek tegen de spanningen van de oorlog en eigenmachtig handelde, werd hij gefusilleerd.
De Nederlandse regering heeft in 1970 uitvoerig onderzoek laten uitvoeren naar de tragische gebeurtenissen in Breda en naar zestien andere gevallen waarin militairen en/of burgers zonder vorm van proces en door eigenmachtig optreden van Nederlandse militairen tijdens de oorlogsdagen van mei 1940 om het leven zijn gekomen. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 november 1970 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Hoewel de regeringsnota van 1970 met grote zorgvuldigheid is opgesteld, is verzuimd – zo is mij onlangs gebleken – U over de inhoud te informeren. Ik betreur dat des te meer, omdat de Nederlandse regering destijds nadrukkelijk heeft verklaard dat het overlijden van Uw echtgenoot het gevolg was van eigenmachtig handelen van een andere Nederlandse militair, die niet strookte met de in Nederland geldende rechtsregels.
U heeft samen met Uw kinderen na 12 mei 1940 een zware last te dragen gehad. Voor de wijze waarop U dat gedaan heeft, wil ik U graag mijn respect betuigen. Bij de nationale dodenherdenking op 4 mei zullen onze gedachten ook uitgaan naar het zware verlies dat uw gezin in die dramatische meidagen heeft getroffen.
Met de meeste hoogachting,
DE MINISTER VAN DEFENSIE
F.H.G. de Grave
Erelijst Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
Dries Steenbeek wordt op de erelijst van het NIOD genoemd als gesneuveld dienstplichtig soldaat van de Koninklijke Landmacht. [24] Het gedenkboek ligt bij de ingang van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Iedere dag wordt een bladzijde omgedraaid.
Het NIOD oordeelde kort na de oorlog kennelijk anders dan het Ministerie van Defensie of was simpelweg niet op de hoogte gebracht en indachtig de houding van de Amerikanen (t.o.v. de executie van Slovik) mogelijk misleid. Dat zou ook kunnen verklaren waarom Dr. L. de Jong stelde van niets te weten. Het zou met niet verbazen dat Defensie het “stil” wilde houden.
Bronnen
- overlijdensakte Gouda 1940-219 (extract uit Breda)
- proces verbaal politie Breda 1 Juni 1940
- brief van de burgemeester van Breda aan departement van Defensie 18 juni 1940
- Erelijst NIOD samengesteld in de periode na 1945
- Dagblad De Stem van 02-05-1970
- Brief van de minister van Defensie Mr. F.H.G. de Grave aan de weduwe van Dries Steenbeek via mevrouw Oskam, die zich hiervoor erg heeft ingezet.
- Website van “De Stem” regio Breda bericht geplaatst op 12-05-2010
- diverse onderwerpen op Wikipedia
- Boek “Deserteurs,een verborgen geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog” van Charles Glass uitgegeven in 2014 (ISBN10: 9045315734, ISBN13: 9789045315737)
- Bijna 20 krantenberichten uit 1970 van De Telegraaf, De Tijd, De Stem, Het (reformatorisch) Dagblad e.v.a.
N.B. de eindnoten zijn voorzien van een verwijzing naar het archief van de schrijver tussen haakjes.
[1] Onderzoek Slachtofferlijst Gouda. (V0225 en V20120426a)
[2] Artikel in “De Stem” d.d. 2 mei 1970 dl 2. (V20130815a)
[3] Wikipedia op: http://nl.wikipedia.org/wiki/Doodstraf_in_Nederland (V20141221a)
[4] Ontsnappingroute via de Biesbosch (C20200511a)
[5] Artikel in “De Stem” d.d. 12 mei 2010 dl 1. (V20130815a)
[6] Artikel in “De Stem” d.d. 2 mei 1970 dl 2. (V20130815a)
[7] ibidem
[8] Proces verbaal van de executie uit Artikel in “De Stem” dl 4. (V20130815a)
[9] Artikel in “De Stem” d.d. 2 mei 1970 dl 2. (V20130815a)
[10] ibidem
[11] Artikel uit “De Stem” d.d. 2 mei dl 2.1970 (V20130815a)
[12] Proces Verbaal van de executie d.d. 1 juni 1940 dl 4. (V20130815a)
[13] Boek “Deserteurs,een verborgen geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog” van Charles Glass uitgegeven in 2014 (ISBN10: 9045315734, ISBN13: 9789045315737) zie inleiding (V20141231a)
[14] Wikipedia over Eddie Slovik (V20141231a)
[15] Artikel in “De Stem” 02-05-1970 dl 2. (V20130815a)
[16] Discussiegroep op de website: http://www.grebbeberg.nl/forum.php?page=forum_discussiegroep&item=9866&group=10&view=3 (V20141224d)
[17] speech van Harberts voor de krijgsraad
[18] Wikipedia over Jacob Harberts (V20141224g)
[19] Artikel in “De Stem” 02-05-1970 dl 2. (V20130815a)
[20] Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1969-1970. (V20141225a)
[21] Een NL luitenant doodde een NL soldaat in de veronderstelling dat deze een Duitse parachutist was. In deze bron zijn meerdere incidenten beschreven. (V20141224c)
[22] Mail van Mevr. C. Meerding-Idenburg aan de consul van de Oorlogsgravenstichting Piet Streng d.d. 22 april 2013. (V20140424f)
[23] Brief als bijlage bij een mailwisseling tussen Mevr. C. Meerding-Idenburg aan de consul van de Oorlogsgravenstichting Piet Streng. (V20140513a)
[24] Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) erelijst pagina 1420. (V20120329a)